Het woord knotwilg is een verzamelnaam voor wilgen die ‘geknot’ worden. De takken van de wilgen, worden hierbij vanaf een punt uit de boom gezaagd. Dit snoeiproces wordt knotten genoemd. Vroeger werd het knotten op grote schaal toegepast door boeren. Niet alleen dienden de takken voor brandstof om hun onderkomens te verwarmen, maar de takken werden ook gebruikt voor onder andere manden te vlechten of voor nog grotere toepassingen zoals het vlechten van afzinkstukken voor dijken.
De knotwilg biedt veel dieren een schuilplaats en ook het vee vindt hier zijn bescherming tegen zon en andere weersomstandigheden. Naast eenden broeden er vele andere soorten vogels. Ook kleine knagers zoals muizen huizen er en vele insecten zijn afhankelijk van de wilg als voedselbron of geschikte plek om hun eitjes te leggen. Daarnaast maakt de knotwilg met haar soms grillige stam en weelderige ‘pruik’ al heel lang deel uit van ons polder- en rivieren landschap.
Paddenstoelen, kruiden, varens en mossen groeien vaak in de kop van de wilg. De knotwilg zorgt hierdoor voor verrijking van de natuur en heeft zijn eigen belangrijke plaats in het kringloopsysteem.
De knotwilg dient hiertoe wel onderhouden te worden. Als de takken te dik of te lang worden, dan kan door weersinvloeden de stam scheuren of doordat de boom topzwaar wordt kan hij omvallen. Een knotwilg dient daarom in een periode gelegen tussen de 3 en 6 jaar periodiek geknot te worden. Voor boeren is het vaak niet meer rendabel om de knotwilgen zelf te onderhouden. Dankzij de inzet van knotgroepen en andere vrijwilligers kunnen deze karakteristieke landschapselementen toch voort blijven bestaan.